Crashsite Oosteinderweg

Lancaster 'Maggie'

In juni 1944 is er het gevoel dat de oorlog niet zo lang meer zal duren. De geallieerde troepen waren in Normandië geland. 6 juni was D-Day. Een week later, in de nacht van 12 op 13 juni 1944, werd het Oosteinde in Nunspeet midden in de nacht opgeschrikt door een neerstortend vliegtuig. Het was een Avro Lancaster MK II bommenwerper. Samen met 285 andere Lancaster bommenwerpers en 17 Mosquito jachtbommenwerpers hadden zij die nacht de Nordstern Synthetische Olieraffinaderijen in Gelsenkirchen (Gelsenberg AG) in het Duitse Ruhrgebied vernield en wel zodanig dat de productie van vliegtuigbrandstof voor de Duitsers voor langere tijd uitviel.

Zeventien Engelse bommenwerpers gingen die nacht verloren. Eén daarvan was de Lancaster MKII met registratie DS818 en codering JI-Q met op het één van de motorschilden de naam ‘Maggie’. Het toestel behoorde tot het 514 Squadron en was gestationeerd op Waterbeach, Cambridgeshire, Engeland. Lancaster “Maggie” werd op de terugweg plotseling aangevallen door een Duitse nachtjager en had geen kans. Een explosie zette het toestel in lichterlaaie. Piloot Duncliffe verklaart later kort het bewustzijn te hebben verloren. Er was schade aan de intercominstallatie. Duncliffe heeft het commando gegeven aan zijn bemanning om het toestel te verlaten. Blijkbaar hebben niet alle bemanningsleden dit gehoord. Het toestel verloor hoogte, vloog nog even door in de richting Harderwijk, maar zwenkte 180 graden nabij de Bovenweg. Rakelings vloog het toestel over de boerderij van de Fam. Polinder aan de Oosteinderweg 112 en stortte om 01:32 neer in een nabijgelegen roggeakker aan de Oosteinderweg, naast de voormalige pluimveeslachterij. De wrakstukken lagen overal verspreid. Eerder was de staartsectie van het toestel al afgebroken. Het staartstuk en staartschutter Sgt. Keith Russell Baker (20 jaar) kwamen neer in een haverveld nabij de boerderij aan de Oosteinderweg 70 in de omgeving waar later de Heemskerklaan werd aangelegd. Kinderen vonden het lichaam van Baker toen ze ’s morgens naar school gingen.

Drie overlevenden

Drie mannen zaten nog in het brandende vliegtuig. De één was Sergeant William Edward Steger (20 jaar), boordschutter. De andere twee lichamen waren zodanig verbrand dat het moeilijk uit te zoeken was wie het precies waren. Pas na de oorlog kwam daarover helderheid. Het waren: Sergeant George Kennedy Birse Brown (31 jaar), Flight Sergeant en Gordon Florence Lewis (23 jaar) navigator. Het specifieke horloge als navigator bracht uitkomst. Piloot Officer Duncliffe (21 jaar) wist zichzelf met de parachute in veiligheid te brengen. Boordwerktuigkundige Sergeant Peter Geoffrey Cooper (24 jaar) landde met zijn parachute in een beukenboom in het laantje, waar nu het hertenpark is. Hij had een gebroken been en werd door de Duitsers naar het ziekenhuis gebracht. Bommenrichter Flight Sergeant Harry James Bourne (26 jaar) landde boven Wesinge bij Doornspijk. Totaal overstuur werd hij opgevangen door omwonenden, maar hij wilde terug naar zijn kameraden in het vliegtuig. Daar werd hij door de Duitsers gevangen genomen. De twee gevangenen kwamen via Amsterdam uiteindelijk terecht in het krijgsgevangenenkamp Stalag VII Luft nabij Bankau in Silezië (tegenwoordig Polen). De Russen rukten op vanuit het oosten en in januari 1945 worden alle gevangenen gedwongen het kamp te verlaten. Na een voettocht van bijna twee weken door de bittere kou (The Long March) bereikten ze op 8 februari 1945 het krijgsgevangenkamp Stalag III nabij Luckenwalde ten zuiden van Berlijn. In mei 1945 wordt het kamp Luckenwalde met daarin ongeveer 20.000 krijgsgevangenen soldaten bevrijd en keren Cooper en Bourne uiteindelijk terug naar Engeland. Cooper verklaart na de oorlog dankzij de hulp van het Rode Kruis te hebben overleefd. Bourne heeft de rest van zijn leven last van “frostbite” gehad. De vier omgekomen bemanningsleden werden op 15 juni op de begraafplaats in Nunspeet begraven.

Derek Anthony Duncliffe

 

Duncliffe foto Nunspeets meisjeIn het politierapport uit juni 1944 staat genoteerd: “Het vermoeden bestaat, dat een der vliegers is ontkomen, door zich door zijn vlucht aan arrestatie te onttrekken.” Dat vermoeden was juist, want de piloot van Maggie, Pilot Officer Derek Anthony Duncliffe, was met zijn parachute in het bos terechtgekomen. Toen verzetsman Wim Mazier ’s morgens naar school ging kwam hij een man op kousenvoeten tegen. Hij dacht even dat een Duitser was, maar ziet dan aan het uniform, dat het een Engelsman moest zijn. Wim bracht hem naar een ondergrondse hut, haalde thuis boterhammen en koffie en ging weer naar de hut. De onderduikers die daar zaten waren verbaasd. Ze hadden nog nooit een Engelse piloot gezien. Duncliffe verbleef daarna drie weken in het onderduikerskamp “Het Verscholen Dorp” te Vierhouten. Daarna kreeg Duncliffe gedurende de rest van de oorlog verschillende onderduikadressen in Nunspeet (Fam. Van der Schaar, Harderwijkerweg) , Doornspijk (Dr. Wolffensperger ) en Apeldoorn (Mr. Kliest, Valkenberglaan). Een Nunspeets meisje had een pasfoto van Duncliffe. Bij de bevrijding was hij in Apeldoorn en kon in april 1945 weer terug naar Engeland. In januari 1996 is Duncliffe overleden. Hij heeft de rest van zijn leven moeite gehad met zijn oorlogservaringen.

Verdachte locatie

In 1994 is er op de plek aan het Oosteinde gezocht naar restanten van het vliegtuig. Er werd o.a. een propeller hub en een parachute clip gevonden. In december 2005 werd een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van conventionele explosieven. Dit gebeurde in opdracht van de Gemeente Nunspeet in verband met de aanleg van bedrijventerrein De Kolk. Uit een detectieonderzoek bleek dat er ‘verdachte’ locaties waren. 47 van die locaties werden nader onderzocht. Op geen van deze plekken werden explosieven aangetroffen. Bron: o.a. Elspeet Historie en Wessel Scheer